De meest bijzondere reis die ik in mijn leven heb gemaakt is de Grote Rode Treinreis. Van Moskou naar Beijing, met de trein een heel continent van links naar rechts doorkruisen. Van het land van de Russen naar het land van de Chinezen. Met daartussen het geweldige land Mongolië, het land van de Mongolen. Wat een bijzondere mensen zijn dat!
De titel van dit blog luidt stelletje mongolen, en dat bedoel ik liefdevol. Ik heb respect voor de ongelooflijke taaiheid van het volk, zowel fysiek als mentaal. Net als de mensen in Tibet hebben ook de Mongolen al jarenlang last gehad van Chinese invloeden, die voor hen niet altijd gunstig uitpakken. Daarnaast hebben de Russen geprobeerd hun stempel op het land en de cultuur te drukken. Een behoorlijk aantal Mongolen is boeddhistisch, en in de tijd van de overheersing zijn er veel boeddhistische tempels verwoest. Slechts een kloostercomplex heeft de communistische zuivering doorstaan. In de hoofdtempel ervan staat een 36 meter hoge Boeddha, gemaakt van kalk met goudomhulsel en volledig gevuld met goud, zilver, edelstenen en zelfs (toen nog levende) schapen. Het tempelcomplex is gewoonweg schitterend en de lezende/prevelende monniken in hun rood-gele gewaden zijn indrukwekkend om te zien.
Mongolië, het land van Djenghiz Khan. Na dagenlang door het Siberische troosteloze landschap te hebben getreind, kom je op de Mongoolse hoogvlakte in een totaal andere wereld terecht. Een golvend heuvellandschap, bestaande uit toendra en steppe, met ontzaglijk veel tinten groen en bruin en niets van enige bebouwing te bekennen. Een enkele witte ger – een ronde vilten tent – verspreid in het landschap geeft een teken van leven aan. De mensen wonen hier met hun ger binnen hekken, terwijl het vee en ‘wilde dieren’ zoals yaks, kamelen en steppepaarden vrij rondlopen. De wereld is hier anders, de wereld is hier puur.
Ulaanbaatar, de hoofdstad, is heel andere koek en voor Mongoolse begrippen erg modern. Naast buitenwijken vol met ger-tenten, is er in de binnenstad stenen bebouwing en is het gewoonweg druk met mensen. In Ulaanbaatar heb ik een markt bezocht waar alleen locals komen, je kijkt je ogen uit. Op de vleesmarkt liggen hele stukken koe, schaap, kameel, etcetera. Deze worden ter plekke in stukken gesneden, ontbeend en wat nog meer. Je moet oppassen dat je niet tegen een stuk beest aan loopt. Auto’s rijden rond, volgeladen met stukken dier, uitpuilend uit de kofferbak… een bizarre aanblik.
Tijdens onze tussenstop in Mongolië slapen we in zo’n traditionele ger. Het is ’s nachts onder nul en vriezend koud. Gelukkig – of ongelukkig, daar ben ik nog niet over uit – hebben we de beschikking over een eigen ’toilet’. Op 30 meter van onze ger staan 3 golfplaten tegen elkaar aan met een dakje erboven. Erbinnen is een gat in de grond met een emmer met water uit de rivier ernaast. Tjsa, het hoort er gewoon bij in dit land.
Wanneer we onze reis vervolgen, gaan we met de trein door de Gobi-woestijn. Het landschap wordt woestijniger en kleurlozer, de aantallen paarden, schapen en kamelen nemen toe, alsmede de temperatuur. Van 13 graden vanmorgen zitten we nu op 28 graden. Wat een verscheidenheid kent dit land toch. Wat wil je ook, het land is 1,5 miljoen km2 groot en er leven nog geen 3 miljoen mensen in. Het is niet voor niets dat de Mongolen zo’n taai volk zijn, zij hebben het nodig gehad om te overleven. Ik heb een groot respect voor dat stoere stelletje Mongolen en neem er een voorbeeld aan. Ik heb genoten van hen en van de puurheid van hun land.